recensie boek carla rus, breekbare helden

Boekrecensie Carla Rus, Breekbare helden, Het verzet in Zeeland 1940-’44, Goes 2019

Carla Rus is de in 1953 geboren dochter van verzetsstrijder Jaap Rus uit Goes. Ze was werkzaam als psychiaterpsychotherapeut, gespecialiseerd in oorlogs- en andere geweldstrauma’s.
Ze behandelt in het boek verzetsorganisaties als de OD (Ordedienst), LO (Landelijke ondersteuning
onderduikers), de hulp aan onderduikers – onder wie een aantal Joden, de overvallen op distributiekantoren om
aan bonnen voor onderduikers te komen, de illegale pers – met name de verzetskrant Trouw, de radiodienst,
spionage – vooral in Vlissingen, hulp aan de militairen ten tijde van de Slag om de Schelde, arrestaties van
verzetsstrijders, hun ontsnapping of ter dood brenging en de verwarring na de oorlog.
Een apart hoofdstuk is gewijd aan het afschuwwekkende drama van tien verzetsstrijders, opgehangen onder
verplicht toekijken van hun vrouwen en kinderen in Renesse in december 1944.
Eén van de doelstellingen van het boek is de ontkrachting van het vooroordeel dat in Zeeland het verzet gering
was en dat dit zou zijn veroorzaakt door de strenge godsdienstige opvattingen van de vele gereformeerden in
Zeeland. ‘Alle gezag komt van God’ is in de bijbel te vinden bij Romeinen XIII en daaruit zou dan volgen dat
men welke bezetter ook dient te respecteren. Bovendien zouden de boeren niet veel zin hebben gehad hulp aan
onderduikers te verlenen.
Carla toont met aantallen en percentages overtuigend aan dat dit beslist niet het geval was. Natuurlijk waren in
Zeeland in absolute zin wat minder verzetsstrijders, want Zeeland is – en was destijds nog sterker – dunbevolkt.
In percentages besloeg het aantal twee tot drie keer het landelijk gemiddelde. Onderduikers waren er
percentsgewijs ook veel meer – en daardoor meer gespaarde Joden: 56% tegenover landelijk 27%. Dat mag dan
in Nederland niet erkend zijn, Israël heeft een paar Zeeuwse helpers gehonoreerd met de Yad Vashem
onderscheiding.
De schrijfster merkt op dat het aantal onderduikers te laag wordt geschat. De statistieken gaan uit van de
aantallen gestolen bonnen. Maar veel onderduikers aten gewoon met de pot meeaten, zeker bij de boeren. Voor
hen waren geen bonnen nodig.
Zij concludeert dat er in Zeeland tweeëneenhalf keer zoveel verzetsstrijders waren als landelijk, dat in Goes ruim
drie keer zoveel personen bij het verzet waren aangesloten, dat de spionagegroepen nergens in Nederland zo
omvangrijk waren als op Walcheren, het zenderwerk voor Nederland uniek was, er in Zeeuws-Vlaanderen een
grote LKP (organisatie van een Landelijke Knok Ploeg) was en de grootste wandaad van de Duitsers in
Nederland, naast Putten, die in Renesse was. Hieruit moge blijken dat de bezetter het Zeeuwse verzet
omvangrijker en belangrijker achtte dan latere landelijke historici.
Carla heeft ook willen verduidelijken wat stress en trauma’s met de verzetsstrijders deden. Niet alleen ten
gevolge van de risico’s die men liep, maar vooral ten gevolge van de martelingen, die men te doorstaan kreeg.
Dat veroorzaakt PTSS (Posttraumatische stress-stoornis), een zware psychische kwaal, waarmee de schijfster in
haar werk veel te maken heeft gehad. Zij maakt duidelijk dat iemand met PTSS hyperalert is en dat vooral bij
complex PTSS de oerinstincten de overhand kunnen krijgen (in de volksmond: ‘zich als beesten gedragen’). Ze
beschrijft hoe een gemartelde verzetsstrijder zelf een oorlogsmisdadiger werd in de Politionele Acties van vlak
na de oorlog.
Beklemmend wordt beschreven hoe de bezetter tegen het einde van de oorlog hoe langer hoe beestachtiger te
keer ging. Hoewel de auteur het niet expliciet noemt, zou men door haar toelichting op PTSS vermoeden dat
deze psychische stoornis ook bij de bezetter toesloeg. Zelfs, dat niet alleen door economische oorzaken, maar
vooral door PTSS de ene oorlog de andere veroorzaakt. Nog versterkt door, zoals de schrijfster opmerkt,
indoctrinatie en groepsdruk (men denke aan een korporaal uit WOI die een Tweede Wereldoorlog als remedie
zag, of getraumatiseerde generaals in Irak die een ISIS-kalifaat als zodanig zagen).
Naast de opmerking van de presbyteriaanse Eleanor Rooseveldt dat de universele rechten van de mensen klein
zijn en vlak bij huis beginnen is het motto van het boek een uitspraak van Jaap Rus: ‘Bevrijding betekent óók dat
je je verzoent met je vroegere tegenstander. Anders is je geest niet werkelijk bevrijd’. Het zegt veel over het
voorkomen van een volgende oorlog.
Het boek geeft een aardig inzicht in hoe het verzet in zijn werk ging, ook in het gewone dagelijkse leven.
Een belangrijk element is geheimhouding. Dus zo weinig mogelijk hoeven weten, zo weinig mogelijk
contactpersonen kennen, zo weinig mogelijk aan gezinsleden vertellen. Dat vergt dan weer een goed
georganiseerd netwerk. Maar het houdt ook in dat het achteraf onmogelijk is een overzicht te reconstrueren van
het netwerk en de betrokkenen. Veel verzetsstrijders zwegen ook na de oorlog. Vooral de verhalen van de
sprekers zijn verwerkt in de standaard historische werken, aldus de auteur. Zij geeft aan dat zij voor de
1
beschrijving van persoonlijke oorlogsbeleving is uitgegaan van wat haar vader wist te vertellen omdat ze hem
rechtstreeks kon bevragen en hem het beste kende. Hoewel er geen echte kritiek over haar vader valt te
bespeuren, stijgt het boek uit boven een ’hommage à papa’ door de zorgvuldige aanpak.
Er zijn namelijk zoveel mogelijk bronnen, archieven, literatuur, etc. geraadpleegd. En zoveel mogelijk
nabestaanden van vooral de Goese, maar ook van andere Zeeuwse verzetsstrijders geïnterviewd.
Schrijfster verdedigt nogal uitvoerig haar aanvulling met deze overleveringen en herinneringen die niet altijd
helemaal overeenkomen met de gearchiveerde feiten. Zelfs met een rechtsfilosofisch argument. Dat lijkt niet
nodig: zoals zij stelt hebben indrukken van betrokkenen op zich waarde, naast de zogenaamde historische
waarheid.
Ze stelt dat het boek geen historisch wetenschappelijk werk is. Het is evenmin een psychiatrisch
wetenschappelijk werk. Maar het geeft voor leken begrijpelijk inzicht in de psychische gevolgen van oorlog,
doorwerkend tot ver in de derde generatie.
Uit haar aanpak blijkt overigens hoe verzuild het verzet was. Gereformeerden zochten medestanders natuurlijk
onder bekenden en vertrouwden. In calvinistische kringen zijn dat leden van de kerk en vooral van de
jeugdverenigingen. Daar was men niet vertrouwd met de gang van zaken in katholieke, socialistische en andere
verzuilde groeperingen. Als zich een overste van een klooster aandient om onderduikers te herbergen, begrijpt
het gereformeerde verzet, evenmin als de schrijfster, niet hoe het zit met zijn naam. Men veronderstelt blijkbaar
dat ‘pater gardiaan’ de schuilnaam is van ene P. Gonzala. Terwijl het waarschijnlijk om een priester gaat, die
overste is van het kapucijner klooster van Rilland. In dit soort kloosters aangeduid met ‘pater gardiaan’. Hij zal
als kloosternaam voor Gonzales hebben gekozen, de naam van een heilige. De SD (Sicherheitsdienst,
opsporingsdienst van de bezetter) zou hem snel hebben gevonden! Daar zat de pater blijkbaar niet mee: hij had
geen gezin, zijn medekloosterlingen zullen het met hem eens zijn geweest om volgens de regel van de orde ‘hen
te helpen die de noodzakelijke levensbehoeften moeten ontberen’ en in geheimhouding waren – en zijn –
priesters getraind (biechtgeheim, zwijgen over klachtdelicten).
Carla heeft haar aandacht wat minder gericht op groeperingen in andere regio’s dan de Bevelanden. Zo geeft ze
in het hoofdstuk ‘Introductie van de hoofdpersonen’ van de leider van de OD in Zeeland, Piet Maljers, minder
bijzonderheden dan van de personen uit het Goese verzet. Dat wordt wel weer goedgemaakt in een ander
hoofdstuk, maar dan in verband met de dood van een Goesenaar.
De titel van het boek: ‘Breekbare helden’ dekt volledig de lading. Voor de ondertitel ‘Het verzet in Zeeland
1940-‘45’ had echter passender geweest (en sterker): ‘Verzet in Zeeland 1940-’45 (alleen door het woordje ‘het’
weg te laten).
Het boek somt, vooral in de eerste hoofdstukken veel feiten op. Toch is het niet onaantrekkelijk geschreven en
wordt het hoe langer hoe boeiender naarmate het meer over personen gaat. Het is een zeer leesbaar boek, mede
door de ongebruikelijke invalshoek.
Hoewel de auteur nadrukkelijk pretendeert niet volledig te kunnen zijn en geen wetenschappelijk werk te hebben
geschreven, bevat het boek een inleiding, een verantwoording en evaluatie, een conclusie, een bronnen- en
literatuuroverzicht, een personenregister en een lijst van Zeeuwse verzetsstrijders. Dat alles biedt genoeg stof
voor nader wetenschappelijk onderzoek.
Tot slot iets over het calvinistische geloof in Godssoevereiniteit en het verzet tegen het (wereldse) gezag – het zal
ook de opvatting zijn geweest van Jaap Rus: is die niet treffend weergegeven in het laatste couplet van het
Wilhelmus?
Voor Godt wil ick belijden
End’ sijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck (het gezag) heb veracht:
(Behalve)Dan dat ick Godt den Heere,
Der hoochster Majesteyt (gezag),
Heb moeten obediëren (gehoorzamen),
In der gherechticheyt.

Ineke Herbers, januari 2020
Het boek is uitgegeven bij Het paard van Troje, ISBN 978-90-71937-77-4; NUR 689.
Het is ook besproken in de PZC van 11 april 2017, door Jan van Damme.